maandag 3 november 2014

Een Creationistische Evolutiebioloog?!

Uitzonderlijk zal deze post in het Nederlands zijn. Vorige week kwam ik toevallig een lezing op Youtube tegen getiteld "Biologische Argumenten voor Evolutie." Op zich niet zo speciaal, maar wel als je weet dat deze lezing plaatsvond op een creationistisch congres... Degene die de lezing geeft (Ruben Jorritsma) is student aan de Universiteit van Wageningen, waar ik momenteel aan mijn PhD werk. Hij stelt zichzelf voor als evolutiebioloog, maar blijkt toch een creationistisch wereldbeeld te hebben. Raar! Waarom zou je iets gaan studeren waarvan je op voorhand al weet dat je het niet zal aanvaarden?



In het filmpje bespreekt hij enkele sterke argumenten voor de evolutietheorie en "weerlegt" ze vervolgens. Ik zal zijn argumenten kort bespreken en vervolgens weerleggen, want zoals steeds zijn het typische voorbeelden van de creationistische werkwijze, zoals cherry-picking, quote-mining en verkeerde interpretaties. De argumenten van Ruben Jorritsma zal ik op deze manier weergeven.

1. Geobserveerde biologische veranderingen
Over het eerste argument kan ik heel kort zijn, want creationisten hebben geen problemen met de veranderingen in soorten die ze kunnen waarnemen. Het kan zelfs opgenomen worden in een creationistisch ontstaansmodel. Hierover is dus geen discussie meer.

2. Biogeografie
Dit vind ik persoonlijk één van de sterkste argumenten voor de evolutietheorie. Alle organismen komen voor op precies de plek waar je ze verwacht op basis van evolutionaire processen. In de lezing wordt het bekende voorbeeld van de Darwin-vinken gegeven. Deze vogels zijn terug te vinden op de Galapagos-eilanden en stammen af van een gemeenschappelijke voorouder die ooit de overtocht vanuit Zuid-Amerika maakte. Jorritsma heeft hier ook geen probleem mee, maar zegt dat de verspreiding van soorten enkel geldt voor lage taxonomische niveaus. Hij zegt dat dit argument nooit gemaakt kan worden voor bijvoorbeeld families. Dit is fout! Het bekendste voorbeeld zijn de buideldieren. Deze groep komt enkel voor op het zuidelijk halfrond (met uitzondering van de oppossums, die via Panama Noord-Amerika bereikt hebben). Hun verspreiding kan enkel verklaard worden vanuit een evolutionair oogpunt. Sterker nog, in combinatie met genetische data en fossielen wordt het verhaal nog mooier. We vinden buideldieren terug in Zuid-Amerika en Australië. Op basis van moleculaire gegevens weten we dat de gemeenschappelijke voorouder ongeveer 40 miljoen jaar geleden leefde, toen Antarctica nog een brug vormde tussen Zuid-Amerika en Australië. Op basis van deze kennis, verwacht je dat er fossielen van buideldieren terug te vinden zijn op Antarctica in grondlagen van ongeveer 40 miljoen jaar oud. En deze fossielen zijn inderdaad gevonden!

Evolutie van Buideldieren


3. Universele Eigenschappen
LUCA (Last Universal Common Ancestor) is ook wat waar creationisten blijkbaar een probleem mee hebben. Op basis van de kenmerken die alle bekende organismen delen, zoals DNA, RNA en celmembranen, kan men LUCA reconstrueren. Dus LUCA wordt bepaald door deze universele kenmerken. En wat zijn universele kenmerken? Wel, die kenmerken die we terugvinden in LUCA. Een cirkelredenering, zo stelt Jorritsma. En dat klopt inderdaad, maar is dit een probleem voor de evolutietheorie? Absoluut niet. Want hij gaat voorbij aan een belangrijk gevolg van deze kenmerken, namelijk de geneste structuur. Naarmate je door de levensboom klimt, kom je steeds kleinere groepen tegen die kenmerken delen. Laten we beginnen bij LUCA. Terwijl we door de boom klimmen, zien we plots organismen met een celkern. Deze groep staat bekend als de eukaryoten. Wat verder merken we dat het leven meercellig geworden is en weer wat verder ontwikkelen de eerste organen zich. Als we ver genoeg doorklauteren, dan komen we uit bij een groep organismen die warmbloedig zijn, hun jongen zogen met melk en beharing hebben: de zoogdieren! Wat ik hier schets, is de geneste structuur die we terugvinden in de natuur. De taxonomische indeling van het leven is hier trouwens op gebaseerd. De positie van LUCA en welke de universele kenmerken zijn, heeft geen invloed op deze structuur. LUCA als cirkelredering is dus een non-argument.

De levensboom met enkele belangrijke kenmerken


4. Volgorde van Fossielen
Dit blijkt een moeilijk gegeven te zijn voor creationisten. Want alle fossielen liggen inderdaad mooi op de verwachte volgorde. Daarom dat Jorritsma er één aspect uitpikt: Precambrische Konijnen. Dit argument is gebaseerd op een uitspraak van J.B.S. Haldane, die stelde dat de evolutietheorie makkelijk weerlegt kan worden als er één fossiel gevonden wordt op de verkeerde plek. Bijvoorbeeld, een fossiel konijn in het Precambrium (toen er nog geen gewervelden waren). Dus zijn creationisten naarstig op zoek naar fossielen op de verkeerde plek.
Jorritsma zegt de volgorde van fossielen geen voorspelling of predictie maar een postdictie is, aangezien het fossielenbestand reeds bekend was in Darwins tijd. Dit is gewoonweg niet waar. In Darwins tijd waren er bijvoorbeeld nog geen fossielen bekend van walvissen en de merendeel van menselijke fossielen werd pas later ontdekt. Heel wat fossielen zijn trouwens gevonden door de logica van de evolutietheorie te volgen (zie hierboven: fossiele buideldieren).
Vervolgens worden er in de lezing verschillende "Precambrische Konijnen" besproken. Het eerste voorbeeld bespreekt vooral een mismatch tussen schattingen gebaseerd op moleculaire data en fossielen. Jorritsma doet het voorkomen alsof wetenschappers hun data zo bewerken dat alles met elkaar overeenstemt. Hij heeft blijkbaar weinig gelezen rond het gebruik van moleculaire klokken. Deze methode is nog steeds vrij controversieel omdat het calibreren zeer moeilijk kan zijn. DNA muteert namelijk niet aan een constante snelheid door diverse factoren, zoals drift en selectie. Daarom dat men voortdurend moleculaire klokken calibreert aan de hand van fossielen. Recent dit nog gedaan voor de mens met behulp van DNA uit een 45,000 jaar oud fossiel. Hierdoor is het dus perfect mogelijk dat bepaalde schattingen in de evolutie veranderen. Dat is eigen aan wetenschap: het gebruiken van nieuwe kennis. In het voorbeeld van het vogelbekdier en de miereneter werd de gemeenschappelijk voorouder geschat op 50 miljoen jaar geleden. De ontdekking van het fossiel Teinolophos bracht deze datum terug tot 120 miljoen jaar. Toegegeven, een grote sprong. Maar ondertussen zijn er nog fossielen gevonden die net wat jonger zijn (in geologische termen), zoals Kollikodon (100 miljoen jaar geleden). Er is ondertussen dus een mooie reeks fossiele tussenvormen, die in de lezing (bewust?) niet vermeld worden.
Er wordt ook een voorbeeld gegeven van vogelafdrukken die zogezegd van voor het ontstaan van de vogels afkomstig zijn. Maar (in tegenstelling tot de vorige voorbeelden) wordt er geen referentie gegeven. Na wat zoekwerk heb ik het originele artikel kunnen vinden. Hierin worden de afdrukken gedateerd op het Trias, een periode voor de evolutie van vogels. De auteurs geven eerlijk toe dat men nog niet weet welk organisme deze pootafdrukken gemaakt heeft en denken aan een theropode met vogelachtige kenmerken. Maar in 2013 zijn de fossielen opnieuw gedateerd. Dit keer blijken ze wel degelijk overeen te komen met de evolutie van de vogels (namelijk in het Eoceen). Deze ontdekking leidde tot het terugtrekken van het originele artikel. Dit alles wordt (bewust?) niet vermeld in de lezing.

Een Precambrisch Konijn


5. Tussenvormen
Het voorbeeld dat hier besproken wordt, is de overgang van tetrapoden ("viervoeters") van het water naar het land. Hiervan is een zeer mooie fossiele reeks bekend, met onder andere Tiktaalik. De fossielen werden allemaal gevonden in aardlagen van 350 à 370 miljoen jaar geleden, in precies de juiste volgorde. Een sterk argument voor evolutie? Ook volgens Jorritsma, totdat hij fossiele pootafdrukken tegenkwam uit een veel oudere periode (zo'n 400 miljoen jaar geleden). Hierdoor moet de transitie naar het land misschien opnieuw gedateerd worden. Op zich is hier niets mis mee, het is perfect mogelijk dat tetrapoden vroeger dan men tot nu toe dacht reeds de overgang naar het land maakten. De fossiele pootafdrukken vertonen overigens geen tekenen van lichamen die over de grond sleepten, wat er mogelijk op wijst dat deze dieren in ondiep water dreven terwijl zij zich met hun poten voortbewogen. Maar de redenering die Jorritsma dan maakt, is foutief. Hij stelt dat "die volgorde [van de bekende fossielen] volledig toeval bleek." De vondst van oudere fossielen doet helemaal niets af aan de volgorde van de bekende fossiele reeks. Dit is een strategie die creationisten graag gebruiken. Zij vinden één detail wat (voorlopig) niet verklaard kan worden en stellen vervolgens dat de hele theorie (of in dit geval fossiele reeks) foutief is. Daarnaast worden er geen andere tussenvormen vermeld, terwijl deze veelvuldig aanwezig zijn in het fossiele bestand. Denk bijvoorbeeld aan de walvissen (zie figuur hieronder).

Evolutie van Walvissen



6. Dom Ontwerp
Tenslotte bespreekt Jorritsma één van mijn favoriete argumenten voor de evolutietheorie, namelijk onintelligent design. Wanneer je bepaalde lichaamsdelen in detail bestudeert, dan blijken daar altijd wel enkele foutjes in te zitten of zijn de structuren niet optimaal ontworpen. Hoe kan het dat een intelligent ontwerper zulke fouten kan maken? Vanuit evolutionair oogpunt is dit makkelijk te verklaren. Evolutie werkt met hetgeen dat beschikbaar is en soms leidt dit tot suboptimale oplossingen. Een mooi voorbeeld is een zenuw die vanuit de hersenen rond de aorta naar de tong loopt. Dit is een serieuze omweg, zeker als je een lange nek hebt zoals bijvoorbeeld een giraf. Waarom loopt deze zenuw niet rechtstreeks naar de tong? Dit kan verklaard worden wanneer men rekening houdt met de evolutionaire geschiedenis van zoogdieren. Deze delen namelijk een gemeenschappelijk voorouder met vissen, die diverse kieuwbogen hebben. Deze kieuwbogen of kieuwspleten hebben doorheen de evolutie nieuwe functies aangenomen. En één van de gevolgen hiervan is dat de tongzenuw nu een omweg moet maken. (Op deze blog vind je een uitgebreide bespreking van de evolutie van kiewspleten.)
Het voorbeeld dat in de lezing besproken wordt, is het menselijke oog. Dit vertoont inderdaad enkele tekenen van slecht ontwerp, zoals de ligging van bloedvaten vóór de lichtreceptoren waardoor we heel wat visuele informatie verliezen. Maar wanneer we beter naar het oog kijken, dan zien we dat het toch zeer slim ontworpen is! Dat is het argument van de creationisten. Jorritsma verwijst hier naar de ligging van Müller cellen, die door de opbouw van het oog op de juiste plek liggen. Door te focussen op een detail dat wel duidt op goed ontwerp, wordt de aandacht weggetrokken van alle tekenen van dom ontwerp. Een listige tactiek. Verder wordt er niet vermeld dat het oog van de octopus veel beter en ingenieuzer in elkaar steekt dan het onze. Waarom zou een schepper ons met een minderwaardig oog toedienen in vergelijking met een weekdier? Zoals ik hierboven reeds aangaf, dit alles is perfect te begrijpen wanneer we de evolutionaire geschiedenis van de mens en de octopus mee in rekening brengen. Beiden hebben het oog via een andere weg ontwikkeld en toevallig is de uitkomst van de octopus net wat beter dan de onze.

Vergelijking tussen het oog van de mens en de octopus


Hoewel het geen slechte poging was om enkele argumenten van de evolutietheorie onderuit te halen, blijkt weer maar eens dat het speldenprikjes zijn, niet meer dan dat. Ik heb al diverse discussies gehad met creationisten en telkens komen dezelfde (reeds weerlegde) argumenten terug. Af en toe komen ze met wat nieuws op de proppen, maar niet veel later is er wel één of andere evolutiebioloog die de tijd vindt om het argument te weerleggen. Hoe je het ook draait of keer, evolutie is een feit en daar zal niet meteen iets aan veranderen. We weten nog niet precies hoe het allemaal precies werkt (daarom wordt er ook nog steeds onderzoek gedaan), maar dat het leven geëvolueerd is daar twijfelt geen enkele wetenschapper aan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten